Het is duidelijk dat onze marktwerking onder druk staat sinds de terugkerende financiële, economische en sociale crises sinds de jaren 1970.

Historisch gezien, en ik hoef je dit niet uit te leggen, zijn er twee opvattingen over hoe de markt zich zou moeten ontwikkelen en in balans zou moeten blijven. Ofwel gaan we uit van het idee van winst en prestatie. Goede bedrijven behalen goede resultaten en stellen de norm voor hoe dingen gedaan moeten worden. Dit is het concept achter de vrije markt theorie. Een andere zienswijze gaat uit van een norm, of een ideologie, en stemt resultaten en inspanningen daarop af. We vinden deze ideologie terug in sommige markteconomieën, waarvan het communisme een voorbeeld is. Historisch gezien heeft geen van beide tot bevredigende resultaten geleid.

Laten we beginnen met het idee dat goede resultaten leiden tot gezonde zelfselectie en het stellen van de norm. Dat klinkt mooi, maar Churchill zei het al in 1945: "de inherente ondeugd van het kapitalisme is de ongelijke verdeling van zegeningen". In 2018 bezaten 26 zakenmagnaten evenveel als de 3,8 miljard armste mensen ter wereld. En net als de salarissen van topmanagers bleven de milieukosten, nu geschat op 4,7 biljoen dollar, exponentieel stijgen. Ik vond het trouwens beter om in deze context het woord topmanagement te gebruiken in plaats van CEO's. Aan de CEO-lezer: u kunt me later bedanken. Maatschappelijk gezien bevinden we ons in een situatie waarin maar liefst 4 miljoen mensen in slavernij werken en dat aantal neemt toe, niet af, tegen 2022. Dus dat goede resultaten ervoor zorgen dat kwaliteit naar de top stijgt, of leidt tot een norm die navolging verdient, is een mythe. De norm wordt simpelweg het behalen van steeds meer resultaten, ten koste van steeds meer ongelijkheid.

Dus is het stellen van een gereguleerde norm een betere optie? Welnu, voordat de beperkte schare linkse sloebers in dit lezerspubliek hun Che Guevara t-shirts tevoorschijn halen om deze vraag bevestigend te beantwoorden, nogmaals de woorden van Churchill. Die zei 'de inherente deugd van socialisme is het gelijkelijk delen van ellende'. Neem het voorbeeld van China. Aan het eind van de jaren zeventig was het continent voor 40% afhankelijk van geïmporteerd graan. De productie van andere gewassen lag ook ver onder het internationale gemiddelde, wat leidde tot armoede en ongelijkheid. Hervormingen in 1978 gaven boeren eigendom en het mandaat om hogere opbrengsten te creëren. De oogst steeg met 102 miljoen kubieke meter én het gemiddelde boerensalaris verdrievoudigde. Helaas leidde dit niet alleen tot hogere opbrengsten, maar ook tot nog grotere ongelijkheid tussen boeren.

Wat kunnen we hiervan leren? Wel, Alex Edmans (Professor of finance, LBS) verwoordt het mooi met de metafoor van de taart. De taart is een weergave van de waarde die een bedrijf vandaag creëert door winst uit te keren aan aandeelhouders en waarde toe te voegen op maatschappelijk niveau. Traditioneel resulteert de verdeling van de taart in ongelijkheid.

In een sterk gereguleerde economie kiest een beperkte groep wie er taart krijgt en wie niet. In een liberale economie is het al niet veel beter. Willen aandeelhouders meer winst uitgekeerd krijgen? Geef ze dan een groter stuk van de taart en verklein het stuk van de maatschappelijke taart. Pieconomics' gaat ervan uit dat als we op de lange termijn durven denken, en het aandeel maatschappelijke waarde niet kleiner maken, iedereen er beter van wordt. Een mooi voorbeeld hiervan is de circulaire economie. Hergebruik van schaarse grondstoffen creëert een nieuw businessmodel dat zowel klassieke winst als sociale winstwaarde genereert. Dus laten we de taart voor iedereen groter maken en afstappen van het traditionele groeimodel waarbij meer winst voor de ene partij verlies betekent voor de andere.